In India en omringende landen worden op grote schaal bepaalde lakschildluizen (Coccus lacca of Laccifer lacca) geteeld, die op bomen leven. De vrouwelijke luizen scheiden een gelige, broze, semi-transparante hars uit om aan de boom te kunnen blijven hangen. De kleur van de hars wordt beïnvloed door het sap dat de
luis tijdens haar leven uit de boom gezogen heeft; en ook door het seizoen waarin de hars geoogst wordt. Deze hars wordt van de boomtakken geschraapt en gedroogd en vormt vervolgens de grondstof voor schellak. Soms wordt de hars gefilterd door het te verwarmen en door een (juten) doek te laten trekken. Schellak wordt verhandeld in tabletten of als schilfers in kleurgradaties van 'blond' (gezuiverd) tot donker. Het is mogelijk dat bij het oogsten van de hars ook de luizen zelf verwerkt worden, waardoor de uiteindelijke hars delen ervan kan bevatten. Maar dat geldt vooral voor de onzuivere schellak.
Als was bleek schellak multi inzetbaar. Het werd gebruikt voor het vervaardigen van lakzegels, toegepast als afdichtingsmiddel in de houtbewerking en voedingsnijverheid, bij het maken van hoeden en watervaste inkten en ingezet als isolatielaag voor koperdraad in transformatoren en smoorspoelen. In de 16e eeuw werd schellak door de Portugezen vanuit Oost-Indië naar Europa gebracht en de zegellak werd daarom ook wel 'Spaanse was' genoemd.

Als was bleek schellak multi inzetbaar. Het werd gebruikt voor het vervaardigen van lakzegels, toegepast als afdichtingsmiddel in de houtbewerking en voedingsnijverheid, bij het maken van hoeden en watervaste inkten en ingezet als isolatielaag voor koperdraad in transformatoren en smoorspoelen. In de 16e eeuw werd schellak door de Portugezen vanuit Oost-Indië naar Europa gebracht en de zegellak werd daarom ook wel 'Spaanse was' genoemd.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten